Uitnodiging door Vrouwen
Iemaam 'Abd al-'Aziez ibn Baaz Vraag: Wat zegt u over de uitnodiging naar Allaah (da’wah), voor een vrouw?
Antwoord: Alle Lof is aan Allaah. Zij is net zoals een man, het is aan haar om mensen uit te nodigen naar Allaah en het goede te gebieden en het slechte te verbieden, want de teksten van de Edele Koran en de Zuivere Soennah geven dit aan, en de woorden van de geleerden hebben dat duidelijk bevestigd. Het is dus aan haar om uit te nodigen naar Allaah en het goede te gebieden en het slechte te verbieden, met de inachtneming van de Islaamitisch wettelijke gedragingen die ook voor de man gelden.
En een vrouw zou niet ontmoedigd moeten worden bij het oproepen naar Allaah door het voelen van bezorgdheid of een gebrek van geduld vanwege sommige mensen die op haar neerkijken, haar beledigen en haar bespotten. Echter zou zij dat moeten doorstaan en geduldig moeten zijn. Als zij denkt dat de mensen haar bespotten en haar belachelijk maken op één of andere manier, dan zou ze aandacht moeten besteden aan iets anders, dat is dat zij het beste voorbeeld zou moeten zijn in kuisheid en de inachtneming van de Hidjaab in aanwezigheid van vreemde mannen en (ervoor moet zorgen dat zij) het vermijd om zich met hen te mengen. Zij zou zorgvuldig moeten zijn om ervoor te zorgen dat haar da'wah vrij is van alle afkeurenswaardigheden. En als zij da’wah zou verrichten bij mannen dan moet zij dat doen zolang zij in staat is van de (volledige) hidjaab, en zonder zich met een van hen af te zonderen.
En als zij da’wah verricht bij de vrouwen, zou zij hen wijselijk op moeten roepen en ervoor moeten zorgen dat haar gedrag en voorkomen boven alle verdenking is, zodat niemand haar zal bekritiseren en zeggen, “waarom is zij niet eerst met haarzelf begonnen?”. Zij zou weg moeten blijven van kleding die een reden tot afleiding (fietnah) kan zijn, en zij zou allerlei fietnah moeten vermijden zoals: het tonen van schoonheden, en het verfraaien van het praten waarvoor ze bekritiseerd kan worden. Neen, zij zou ervoor moeten zorgen dat zij zich bekommert om het uitnodigen naar Allaah, op een manier die haar religie en haar reputatie niet zal schaden.
Shaych ‘Abd al-‘Aziez ibn Baaz, al-Fatawa al-Djaami’ah li’l-Mar’ah al-Moslimah, blz. 1010.